Voor het voetlicht: Harrie Gerritz, kunstschilder te Wijchen

Uriël Schuurs – Poëziepuntgl 1, 1 (september 2003), p. 18 – 21.

Een prominent inwoner van Gelderland is Harrie Gerritz, kunstschilder te Wijchen. Werk van zijn hand is tentoongesteld in tal van toonaangevende galeries en musea: we noemen hier slechts Galerie Clement (Amsterdam), Museum Boymans van Beuningen (Rotterdam), het Cobra Museum (Amstelveen) en het Singer Museum (Laren). Harrie Gerritz is ook beroemd over de landsgrenzen heen: zo heeft hij nog recentelijk internationaal geëxposeerd in steden als Hamburg, New York en Seoul. Op 18 april 2003 had ik met Harrie Gerritz een gesprek in zijn fraaie atelier.

Harrie, wat is jouw relatie met Gelderland?

In de eerste plaats is het de plek waar ik altijd heb gewoond en gewerkt en waar ook mijn werk zijn oorsprong heeft. En zeker heb ik een bijzondere band met de plek waar ik woon, ik woon namelijk in Woezik en dat was eigenlijk de plek van Wodan. Dat geeft me het gevoel dat ik woon op een prehistorische akker. Dat je weet dat hier ook tweeduizend jaar geleden al mensen aan de gang waren, dat geeft zo’n bijzonder gevoel. En bovendien ligt het gebied waar ik woon tussen de grote rivieren van Nederland, de ene stroom die uit Frankrijk komt en de andere stroom die uit Zwitserland komt. Zo zijn de Maas en de Rijn, of liever gezegd de Waal als vertakking van de Rijn, met elk met zijn eigen sfeer, heel bepalend, zeker voor mij als landschapsschilder. Zo is dit echt mijn thuisland.

Deze plek geeft me een goed gevoel, dat zou ik echt niet hebben als ik bij wijze van spreken in de Flevopolder zou zitten, met het besef dat je zou werken op grond die twintig jaar eerder is opgespoten. Hier heb ik sterk het gevoel, dat je onderdeel bent van een stroom van leven. Dat merk je vooral als je je bewust bent van het verleden en dat kan hier heel goed. Datzelfde heb ik heel sterk op de plek waar mijn atelier staat. Hier zit je in het vennengebied, waar vroeger de Maas zijn weg zocht naar het westen, vandaar die langgerekte vennen in dit gebied, als sporen van de rivier die de natuurlijke grens vormt tussen Limburg en zuidelijk Gelderland. Dat is een heel interessant aspect in dit landschap. Er zijn hier ook sporen te vinden via luchtfotografie, landbouwsporen in de jonge Steentijd en die heb ik ook in mijn werk wel gebruikt.

En ook de seizoenen spelen een belangrijke rol in mijn werk. We hebben het geluk dat we wonen in een land dat seizoenen kent, en waar dus elke drie maanden een compleet andere natuur is. Dirk Ayelt Kooiman heeft eens een tekst voor mij geschreven over Herfst, daar in staat het zo mooi in. Ik heb eens een prent gemaakt en daar trekken in de herfst een paar tractoren over het land en die trekken allerlei geheimzinnige sporen. Ik heb dat waargenomen in de avondschemering en dat leek toen een heel ritueel spel, op zo’n grote akker ergens in het Land van Maas en Waal waar dan drie, vier van die brommende tractoren in de schemering bezig waren.

Harrie, wat heb jij met teksten? Is er een relatie tussen jouw werk en teksten?

Bij mij komt het wel eens voor, dat de titel van een schilderij er eerder is dan het schilderij zelf. Soms lees ik iets of hoor ik een tekst, of een regel, en die vind ik dan zo mooi… Bovendien ben ik een liefhebber van letters. Ik ben zelf ooit cum laude afgestudeerd in grafische vormgeving, en sinds die tijd heb ik een stuk of zes, zeven letter-families waar ik bijzonder aan gehecht ben. De laatste tijd komen er ook steeds meer woorden en teksten voor in mijn werk. Soms kunnen die een oorsprong hebben die niet zo voor de hand ligt. We zitten hier toevallig bij een schilderij met de tekst ‘Pure morning’, en het is nu een heel mooi en harmonisch beeld, maar de tekst is eigenlijk afkomstig uit een nogal triviale song van een Londense popgroep. En daar zie je een schilderij, dat lijkt wat braver, met de tekst ‘A Long December’, dat is afkomstig uit een song van de Counting Crows. Soms zijn mijn schilderijen te zien als een soort van popsongs, als een soort van visuele poëzie.

Kun je uitleggen wat jou aantrekt in teksten, is er iets waardoor je wordt getroffen?

Dat wisselt nogal, maar er zijn wel een paar basisdingen. Ik heb vroeger op een ULO-school gezeten, waar dingen gebeurden die ik heel erg gewaardeerd heb. In die tijd bleek dat ik wel taalgevoelig was en dan was het heel plezierig dat er niet bijvoorbeeld domweg Duits geleerd werd, maar dat je ook in het Duits ging zingen en dat je hele teksten uit je hoofd kende, van Heinrich Heine bijvoorbeeld. En in het Frans ook, bijvoorbeeld chansons van Gilbert Becaud. Sommige teksten ken je nu nog uit je hoofd. En ook in het Nederlands zijn er wel gedichten die me zijn bijgebleven en die nog hoogst modern zijn. Ik noem bijvoorbeeld het gedicht De cactus van Jan van Nijlen. Wie kent het nog? Dat begon zo:

Kaal staat hij voor de blankheid der gordijnen,
verschrompeld in wat kiezel en wat zand.
Hij mist de zon enzovoorts.

Een prachtig gedicht is dat, over het heimwee van de cactus. Dus, als je taalgevoelig bent en als je het geluk hebt dat ze daar op je school aandacht aan besteden, dan houd je daar heel veel aan over. En ik heb in het prille begin van mijn kunstenaarschap het geluk gehad om in Nijmegen in aanraking te komen met schrijvende mensen, waaronder niet de minsten. Zo ben ik heel lang bevriend geweest met Pé Hawinkels. Dat is toch een virtuoos geweest. Ik heb ook meegewerkt aan zijn boek ‘Moet dit een wereldbeeld verbeelden’. Jaren geleden is er ook een literair tijdschrift in Gelderland geweest, dat heette De Schans, en mijn eerste samenwerking met Harrie ter Balkt was in dat tijdschrift. Ter Balkt had een gedicht geschreven dat heette ‘In een ver land’, dat ging over varkens op een mestvaalt. Toen werkte ik nog redelijk realistisch en toen heb ik een illustratie gemaakt bij dat gedicht.

Later zijn er ook veel dichters op mij afgekomen. Ik ben net bezig met een nieuw boek, een retrospectief waarin collages van mijn hand worden gecombineerd met teksten en gedichten van een aantal schrijvers. Meerdere keren zijn er speciaal voor mij gedichten geschreven, bijvoorbeeld door Jaap Harten, of door Wim Huyskens die trouwens een hele cyclus voor me heeft geschreven. Ik had namelijk een soort scheppingsverhaal gemaakt, in de vorm van horizontale landschappen, en Wim stelde daar hele verticale gedichten tegenover. Dat is een heel mooi en spannend boekje geworden, ‘Alles is anders’. En zo ging het eigelijk mijn hele leven door.

Altijd ligt er wel wat poëzie op de tafel bij mij, de hele week door, ook in mijn atelier. En iemand als Harrie ter Balkt weet het ook wel van mij, als ik het eens niet meer weet met een schilderij, dan kijk ik wel eens in een van zijn boekjes, en dan vind ik wel weer een aanknopingspunt. Zo zie je dat bij een schilder in zijn atelier poëzie ook zijn functie kan hebben.

Tot slot: Heb je ook een favoriete tekst, een tekst waarvan je zegt: Dat is de mooiste tekst die ik ken, daar word ik het meest door getroffen?

Ja, dan eh… één van mijn meest favoriete gedichten is toch ‘De donkere dag’, ook van Harrie ter Balkt. Ik ken het al jaren en ik moet nu gaan nakijken in welke bundel het voor het eerst gepubliceerd is, maar dit gedicht gaat toch al een jaar of vijftien met mij mee. Het heeft me ook geïnspireerd tot het maken van foto’s en prenten. Het is een gedicht dat betrekking heeft op het kijken van een schilder. Het gaat over iemand die dichter is en die door te kijken eigenlijk de ervaringen van een schilder opdoet, door te kijken naar het landschap. En heel gelukzalig eindigt het gedicht ook met ‘Wat was ik een groot schilder ! en straks een lichtere dag’. Een heel mooi slot. Ja, dat is mijn favoriete gedicht, daar hoefde ik niet lang over na te denken, dit lag er gewoon voor klaar.

De donkere dag

Iemand houdt de lantaarn vast op dat duistere
schilderij van mij, De Donkere Dag. In de woeste
rivier breekt het schip met de dode haringkaker;
en zijn waanzin door de alchemist gelost. Kolkend
de golven achter rieten daken waaronder god weet
aan kwaads wordt bereid. Bergland van wolken toornt
hoog boven de zeven personages die snoeien of aanrichten
wat ik vergat, en een roodgeverfd houten
kraaiemasker hangt buiten beeld achter het kerkje;
verder torent de ruïne van de roofburcht op, eens
zo machtig. Het stormt wild. Zou het al november
geweest zijn of oktober; nergens rook; witte gevel
kijkt als een schedel stil ’t landschap in. Wat was
ik een groot schilder! en straks een lichtere dag.
H.H. ter Balkt

Drukt het gedicht iets uit wat jij in jouw schilderijen probeert uit te drukken?

Nou, bij een schilderij zie je het eindresultaat en het worstelen ernaar toe, dat moeizame van het totstandkomen –soms gaat het ook heel snel hoor, maar andere keren duurt het weken of maanden voordat je tot de conclusie kunt komen dat het schilderij ook echt af is- en al die onderliggende lagen zijn dan niet meer zichtbaar. En zo’n gedicht toont dat wel, al die worstelingen. En bij die laatste regel is het een compleet werk, maar het is in dit gedicht wel heel mooi voelbaar, dat barokke.

En alle elementen die ik graag in mijn wek gebruik, de pictogrammen die in mijn werk voorkomen, die zijn in dit gedicht aanwezig: wolken en bergland, golven en rivieren, ruïnes van roofburchten, en stormen en het wisselen van de maanden. Bij sommige andere gedichten van Ter Balkt kan ik er maar heel moeilijk inkomen, maar dat komt doordat die zich afspelen op zijn geboortegrond, ergens in Twente; dat is niet mijn landschap en dan zijn de gedichten ineens niet meer voor mij. Maar dit gedicht is echt helemaal op mijn lijf geschreven, het is niet speciaal voor mij geschreven, maar het heeft de juiste golflengte.

Poëziepuntgl 1, 1 (september 2003), p. 18 – 21.