Voor het voetlicht: Ronald Tolman, verbeelder van de menselijke soort
Uriël Schuurs – PoëziepuntGL 6/2 (mei 2008), p. 56-60).
Vanuit de verte zie je ze al, als je vanuit Nijmegen over de dijk langs de Waal naar het westen fietst: de grote beelden in de tuin van Ronald Tolman. Zijn stijl is ook direct herkenbaar: gigantische losse hoofden, langgerekte lichamen die op zoek lijken naar hun plaats tegenover elkaar en Danteske zeeën van mensen en figuren.
Op een zonnige ochtend in april ben ik op bezoek bij Tolman. Hij woont en werkt in een oude boerderij aan de voet van de Waaldijk. In zijn atelier ook weer beelden en veel, heel veel etsen en schilderijen. Ronald zet een stoel, “een troon”, voor me klaar in zijn goed geordende kantoor. Af en toe onderbreekt hij het gesprek om een ets te laten zien, trefzeker een boek uit de kast te pakken of om op galante wijze koffie te presenteren.
Je bent in Leiden begonnen als kunstenaar. Hoe kom je dan in het Gelderse Beuningen terecht?
Deze boerderij zagen we te koop staan toen we hier een keer over de dijk wandelden. Zo ben ik hier bij toeval verzeild geraakt. Eind jaren ’60 was het ook wel een modeverschijnsel om uit de stad weg te gaan en je als kunstenaar op het platteland te vestigen. Het merendeel van de categorie kunstenaars die het platteland opging om daar paarse gordijnen op te hangen, is weer teruggegaan naar de stad. Maar mijn vrouw en ik zijn serieus plattelander geworden, we zijn destijds zelfs varkens gaan fokken.
Een streven naar onafhankelijkheid was voor mij een belangrijke drijfveer: ik wilde liever niet zoveel te maken hebben met het kunstwereldje, dus ik was dik tevreden met de combinatie van werken om te kunnen leven en kunst maken. Het gevolg was wel dat het werk zich opstapelde in mijn atelier. Gelukkig raakte in die tijd juist galerie Collection d’Art in Amsterdam geïnteresseerd in mijn werk. Dat was een zeer gewilde galerie waar mensen als Willem de Kooning, Bram van Velde, Constant en Armando te zien waren. Daar kwam ik als jong kunstenaartje tussen, heel plezierig natuurlijk. Ik herinner me nog wel dat Karel Appel als een soort grootvorst rondliep op mijn eerste expositie en mij adviseerde om meer kleur te gaan gebruiken.
Inmiddels voelen we ons hier in Gelderland zeer ingeburgerd. Zoals het gezegde luidt: Als je eenmaal ergens doden hebt gekend, dan hoor je erbij. Nou, we horen erbij. We leven in een plezierig Gelders wereldje waarin ik ’s morgens met de hond een stuk over de dijk loop, dan via een bos met de prachtige naam Roodslag terug naar mijn atelier om aan het werk te gaan. Iets verderop, in de buurt van Groesbeek, in dat bijna Engelse landschap met die heuvels, neem ik deel aan slipjachten te paard. Als kunstenaar begeef je je in een wereld vol onvoorspelbaarheden en daar past dit uitstekend bij. Overigens is het paardrijden al vanouds een passie van mij: dat verklaart ook de vele prenten en beelden van paarden bij mij.1
Ik weet dat je ook een schaakspel in brons hebt gemaakt. Betekent dat ook een passie voor het schaakspel?
Schaken doe ik met minder dan amateurstatus, maar ik vind het wel een leuk spel. Met Constant, een van mijn weinige kunstenaarsvrienden, speelde ik regelmatig schaak. Constant maakte de laatste jaren veel van zijn etsen in mijn atelier en als we aan het werk waren, schaakten we ook: was de een aan zet, dan werkte de ander aan een ets en andersom. Zo hebben we samen ook wel etsen gemaakt: om de beurt schaken en aan de gemeenschappelijke ets werken.
Je bent een van de meest veelzijdige kunstenaars in Nederland: etsen, schilderijen, beelden. Gebruik je de ets als voorstudie voor een beeld?
Dat ligt eraan wat ik wil uitdrukken. Op het platte vlak van een ets kun je bijvoorbeeld een immense ruimte suggereren, maar met een beeld kan dat niet. Een beeld is het meest concreet, het meest ambachtelijk, maar in zekere zin ook het meest karige kunstwerk. En ets biedt dan meer mogelijkheden en het schilderij is de overtreffende trap van de illusie in kunst: daar kun je nog meer in suggereren dan in een ets. Daarboven bevinden zich nog de literatuur en de muziek: de laatste is het summum van de vergetelheid die te bereiken is via kunst.
Bij een beeld, of je dat nu maakt in was of uit steen hakt of iets samenvoegt, komt er iets te voorschijn waardoor een beeld zichtbaar wordt. Maar bij grafiek komt het afgedrukte kunstwerk soms terug als iets wat voor de maker ook een verrassing kan zijn, al is het maar door de spiegelbeeldwerking. Met die omkering moet je rekening houden. Zo heb ik eens heel bewust eerst een beeld van een violist gemaakt, omdat die de strijkstok in zijn rechterhand houdt en pas met dat voorbeeld kon ik een ets maken.
Wij zijn als westerling gewend om van links naar rechts te kijken. Op dezelfde manier kijken we naar een ets: je kijkt van links naar rechts en dan ga je weer zigzaggend naar links. Bij het maken van een ets moet je daar rekening mee houden. En soms moet je daar expres geen rekening mee houden, dan laat je het toeval toe in je werk, net zoals Francis Bacon altijd behoefte had aan een ongeluk in zijn schilderij– een accident noemde hij het zelf ook: dan gooide hij gewoon een klodder verf op het doek.
Dus de vorm wordt mede bepaald door wat je wilt uitdrukken. Maar wat wil je in je kunst
uitdrukken?
Dat is mijn permanente verbazing over wat wij zijn als menselijke soort. Het is opmerkelijk dat er in de loop van de eeuwen heel veel sociale en maatschappelijke veranderingen zijn, maar dat er weinig verandert aan wat de mensen bezielt. Zoiets als Het Verdriet is tegenwoordig niet anders dan het duizenden jaren geleden ook al was. Hetzelfde geldt voor De Haat of De Liefde en andere wezenlijke, typisch menselijke zaken. En de mens is in staat om te kiezen, voor Het Goede te kiezen of voor Het Kwade. Ik vind dat de kunst daar ook uitdrukking aan moet geven.
Mag ik stellen dat je daarmee duidelijk aanhaakt bij de traditie?
Dat klopt. In de jaren ’60 had Jan Cremer de opmerking: “Rembrandt, Rembrandt, wie is dat?”. Dat is een leuke grap, maar ook niet meer dan een grap. In de Chinese kunst was het hoogste doel: proberen te overtreffen wat er al gemaakt is. De dunne draad die ons verbindt aan de traditie wil ik bewaren. Van lieverlee is de vorm losgezongen van wat iemand wil uitdrukken. Je ziet dat terug in de zogenaamde computerkunst, waarbij de lol van het scheppen een doel op zich is geworden. Je zag dat ook al bij Joseph Beuijs: het werk van de sjamaan had het moeilijk als de sjamaan zelf niet in de buurt was. Ik vind het juist aardig om een kunstwerk te scheppen dat autonoom in de wereld kan bestaan zonder het deuntje van de kunstenaar erbij nodig te hebben.
Mijn bakermat ligt met name in de Renaissance. Hans van der Grinten 2 typeerde mij als een humanistisch kunstenaar. Overigens was dat ook maar een typering, want door mijn galerie werd ik opgevoerd als een abstract expressionist – dat schijnt een commercieel verantwoorde opmerking te zijn – en Ronald de Leeuw 3 betitelde me weer als een historisch kunstenaar. Dus zoek maar uit…
Hoe werk jij? Heb je eerst een idee en ga je dat heel bewust in een beeld of kunstwerk
vangen? Of laat je het kunstwerk tijdens het ontstaan ook zijn eigen weg bepalen?
Daar heb ik geen vaste spelregels voor. De basis van alles is domweg de gewoonte om te werken. Soms heeft het werk een literaire of anekdotische oorsprong, dan wil ik dat idee in beeld brengen. Andere keren kan het een willekeurige associatie zijn. Bij het woord chairman –de voorzitter– kun je denken aan de letterlijke betekenis, maar je kunt het woord ook letterlijk nemen als een man op een stoel of –omdat die man kennelijk belangrijk is– op een troon. Zo ontstaan ook wel eens beelden. Of ik maak een beeld van een man die zwemt op een stoel. Dat soort dingen ontstaat spelenderwijs.
Andere keren is de toevalsfactor goed aanwijsbaar. In mijn beeld Capriccio staat een man op een verhoging, met een touw in zijn knieholten; een andere man hangt aan dat touw in de afgrond. Zo houden ze elkaar in evenwicht. Dat beeld is bij toeval ontstaan: er stond een beeldje van was op mijn atelier en een van mijn kinderen – die waren toen nog klein – hing over dat beeldje op die sokkel een zakje met lavendel. Dat wassen beeldje is door dat zakje letterlijk door de knieën gegaan en dat is een beeld geworden van twee figuren die elkaar in een delicaat machtsevenwicht staande houden.
Maar ik maak ook beelden in opdracht en dan spelen de wensen van de opdrachtgever een rol. Ik ben bereid daarin mee te gaan totdat het over beperkende bepalingen gaat, dan houdt het voor mij op. Gelukkig bevind ik me in de luxueuze situatie dat opdrachtgevers altijd aansluiten bij waarmee ik zelf bezig ben, zodat ik dan in het groot kan maken waarmee ik in het klein al bezig was.
Je hebt in de jaren ‘80 onder het pseudoniem B. Lemmering een pittige parodie geschreven
op toenmalig directeur Fuchs van het Stedelijk Museum. Waarom deed je dat?
Ik heb die tekst 4 in 1984 geschreven op verzoek van K.L. Poll van Hollands Maandblad. Ik ergerde me aan het beleid van Rudi Fuchs die in die tijd gezien werd als het allerhoogste wat zich voortbewoog in de kunstwereld. Fuchs gaf de avant-garde een belangrijker plek dan de gerenommeerde kunst, hij plukte naar mijn idee wat bloemen uit de berm en presenteerde die als het boeket dat op dat moment relevant was. Dat vond ik absurd. Die affaire heeft nog wel tumult veroorzaakt. Zo wilde de redactie van NRC gaan uitzoeken wie achter dat pseudoniem schuilging; men dacht uiteindelijk dat Fuchs zelf de tekst had geschreven. Naar aanleiding van die affaire heeft Fuchs me bezworen dat er in het Stedelijk voor mij nooit een plek zou zijn. Het aardige was dat er enkele jaren geleden een tentoonstelling werd georganiseerd voor de Koningin, een van de weinige tentoonstellingen die een publiek succes zijn geworden onder de hoede van Fuchs. De Koningin kon kiezen uit wat er in depot aanwezig was, maar wilde per se een beeld van mij op die tentoonstelling. Toen heeft Fuchs
een brief moeten schrijven om te vragen of er een kunstwerk van mij geleverd kon worden voor de tentoonstelling. Dat beeld is toen opgesteld in een zaal die de Schatkamer werd genoemd: daar stond de ultieme keuze van de Koningin opgesteld. Dat zijn dan wel amusante gebeurtenissen.
In veel van je werk stel je het individu tegenover de massa, of je beeldt een individu af in een wankel evenwicht net voordat er actie gaat plaatsvinden. Als ik dat zie, moet ik direct aan boeken van Canetti denken.
3 De Leeuw is tot de zomer van 2008 hoofddirecteur van het Rijksmuseum in Amsterdam.
4 De tekst is in 1988 onder de titel Kunstmatige Ademhaling als bibliofiele uitgave op de markt gebracht door De
Veerpers, met originele etsen van de auteur.
In het begin van mijn werk speelde Elias Canetti inderdaad een grote rol: met name het Masse und Macht-denken is door hem beter onder woorden gebracht dan door wetenschappers in die tijd. Ik herinner me een ets De Zee, die is geïnspireerd door een zin van Canetti: “De zee is nimmer eenzaam”. Die prachtige zin heb ik verbeeld in een ets waarin je een mensenmassa ziet die letterlijk de vorm van een golf aanneemt. Het is dus soms maar een halve zin die aanknopingspunten biedt. Daarnaast zijn er ook mythologische thema’s die ik in beeld heb gebracht: Orpheus, Daedalus, een hele serie over Prometheus. En ik heb beelden ontleend aan Dantes Goddelijke Komedie….
Vaak is de literatuur dus een bron van ideeën voor mij. Maar de inspiratie komt net zo goed uit de waarneembare werkelijkheid of van foto’s. Zo heb ik een tweeluik gemaakt dat is gebaseerd op een foto van Picasso die met Dora Maar uit de zee komt lopen met een parasol boven zijn hoofd: Le Roi s’amuse heb ik die genoemd.
Naarmate je beter in de literatuur bent ingevoerd, is het lastiger om één tekst aan te wijzen die voor jou speciale waarde heeft. Kun je desondanks een keuze maken?
Ik heb een aantal gedichten klaargelegd. De ironie in gedichten van Piet Paaltjes bevalt me zeer. Liever nog lees ik gedichten van Dylan Thomas, zoals het fraaie Do not go gentle into that good night. Maar uiteindelijk heb ik gekozen voor het gedicht Raam in de lucht van Esther Jansma. Het vertolkt misschien ook wel een avant spettacolo zoals je dat ook op prenten van mijn hand kunt vinden.
Raam in de lucht
Vandaag kreeg ik je brief.
Ik heb hem niet geopend.
Ik heb hem op mijn bed gelegd.
Stilte, achter mijn raam
in de lucht een vliegtuigje, hier
in de kamer steeds meer
schaduw – ik wil deze dag terug,
mijzelf bewaren: meisje met brief.
Daarom open ik je brief niet.
Esther Jansma
Uit: Ronald Tolman, Paarden & Maskers, 2002
Het gedicht werd gemaakt in 1998 bij een ets van Ronald Tolman.
In 2000 plaatste Esther Jansma Raam in de lucht
in haar bundel Dakruiters die verscheen bij uitgeverij De Arbeiderspers.
PoëziepuntGL 6/2 (mei 2008), p. 56-60).